In de donkere dagen voor kerst verandert West-Friesland in een soort permanent nat schilderij. De lucht hangt laag, het water komt vaak zijwaarts naar beneden — alsof iemand boven ons een douchekop verkeerd heeft afgesteld — en de wind gedraagt zich als een buurtbewoner die altijd net wat té veel te melden heeft. Ik woon hier inmiddels al jaren, maar als import-West-Fries blijf ik me verbazen over hoe vanzelfsprekend iedereen dit vindt.
Soms lijkt het zelfs alsof het land me probeert op te voeden. Op therapeutisch advies houd ik een vast fietsschema aan, en therapie betekent hier: tegenwind. Dus zat ik bij het vroege ochtendgrauw op de fiets tussen Hoorn en Wognum. De nattigheid zocht creatieve routes naar de binnenkant van mijn regenkleding: via mijn mouw en kraag, en op onverklaarbare wijze zelfs via mijn linkerschoen. De tegenwind kwam uit alle denkbare richtingen, alsof hij auditie deed voor iets groots.
Maar het aha-moment waarop ik begreep dat de West-Friese winter mij nog iets te leren had, kwam een paar jaar geleden via een van mijn dochters.
De klasopdracht was: teken een fietser in de regen. Voor de meeste leerlingen geen probleem — ze zijn tenslotte ervaringsdeskundigen. Mijn dochter behoort echter tot de categorie kinderen die creatieve oplossingen verzinnen wanneer hun talent tekortschiet. De onderwijzer boog zich over haar papier en zei:
“De fietser is bijna niet te zien. Kun je hem niet duidelijker tekenen?”
Dat kon ze niet. Dus kleurde ze het hele vel pikzwart.
De leraar — een dwingelanderig type — sputterde: “Dit bedoelde ik niet!”
Waarop mijn dochter droog antwoordde: “Maar het ís toch duidelijk? Dit is een fietser in de nacht.”
Ze moest nablijven en fietste daarna naar huis, bijna in het donker en in onmiskenbaar West-Fries decemberweer. Zonder morren. Dat noem ik pas regionale integratie.
Toch heeft onze streek iets onverwacht troostends. Terwijl elders het landschap in grijstinten verandert, blijft West-Friesland gewoon groen. De velden lijken zich nergens wat van aan te trekken, sloten liggen er onverstoorbaar bij, en schapen staren de buien in alsof ze allang weten dat protesteren zinloos is.
Binnen maken we het intussen knus op een manier die typisch West-Fries is: zonder poeha, maar met kaarsen, warme chocolademelk en een houtkachel die standaard een standje te enthousiast brandt. December is hier bovendien de enige maand waarin niemand raar opkijkt als je om half negen ’s avonds al in pyjama loopt. Sterker nog: hier wordt dat beschouwd als een keurige ‘met de kippen op stok’-routine.
En toch — als het moet — gaan we naar buiten. Ondanks regen die voelt als speldenprikken, ondanks de eeuwige tegenwind, ondanks de duisternis die valt alsof iemand het licht dimt: pakt iedereen hier gewoon de fiets. Ik inmiddels ook.
Dus ja, de West-Friese decembermaand is nat en soms ronduit vijandig. Maar ergens tussen al die buien door leer ik steeds beter kijken.
Misschien is dát wel het echte wintercadeau: dat je uiteindelijk meer begrip krijgt voor de plek waar je woont — en voor een regenpak dat ook zo z’n kwetsbare defensielinies heeft.